Hulp voor Palestijnse vluchtelingenkinderen met mentale gezondheidsproblemen
In vijf kampen voor Palestijnse vluchtelingen in Libanon helpt Handicap International jaarlijks zo'n 250 kinderen met mentale problemen. “Leven in een kamp heeft zonder twijfel een invloed op de mentale gezondheid. De Palestijnse families leven hier al meer dan 70 jaar. Ze krijgen al jarenlang te maken met discriminatie”, zegt Sophie Maamari, experte geestelijke gezondheid bij Handicap International.
In vijf kampen voor Palestijnse vluchtelingen in Libanon helpt Handicap International jaarlijks zo'n 250 kinderen met mentale problemen. “Leven in een kamp heeft zonder twijfel een invloed op de mentale gezondheid. De Palestijnse families leven hier al meer dan 70 jaar. Ze krijgen al jarenlang te maken met discriminatie”, zegt Sophie Maamari, experte geestelijke gezondheid bij Handicap International.
Kan de omgeving van een vluchtelingenkamp tot (meer) mentale problemen leiden?
Sophia Maamari: “Zeker, een vluchtelingenkamp is een erg onzekere omgeving. De Palestijnse families leven al meer dan 70 jaar in die kampen. Ze krijgen al jarenlang te maken met discriminatie. Zo worden ze beperkt in hun verplaatsingen en de mogelijkheid om een job uit te oefenen. Dit zijn zaken die een impact hebben op hun mentale gezondheid. Daarnaast is een vluchtelingenkamp een instabiele omgeving door de heersende onveiligheid en de aanwezigheid van vuurwapens. Er zijn geregeld gewapende aanvaringen tussen groepen.”
Welke mentale problemen stellen jullie vast bij kinderen in deze vluchtelingenkampen?
"De meeste kinderen die we begeleiden, vertonen gedragsproblemen, angststoornissen, taalachterstand, hyperactiviteit, concentratiestoornissen, leermoeilijkheden en gestotter. Er zijn ook kinderen met problemen die nog ernstiger zijn, zoals het syndroom van Down of autisme. Mentale gezondheid is een term die een grote lading dekt.”
Hoe gaan de gemeenschappen doorgaans met deze kinderen om?
“Veel gezinnen hebben moeite om een autistisch kind of een kind met Down te aanvaarden, omdat ze niet weten wat het is. Het kind krijgt dan minder aandacht, vindt z’n plaats niet in het gezin en wordt soms niet naar school gestuurd. Het wordt vaak van de buitenwereld afgeschermd uit schaamte. Dochters uit een dergelijk gezin zullen nooit een echtgenoot vinden. Het stigma is heel erg groot. Ook op school is het moeilijk, want de leerkracht weet zich niet steeds juist te gedragen ten opzichte van een leerling met een handicap.”
Hoe probeert Handicap International deze opvattingen bij te schaven?
“Met twee partnerorganisaties – Community Based Rehabilitation (CBRA) en Family Guidance Center (FGC) – organiseren we sinds 2010 sensibiliseringssessies op de woonplaats van de vluchtelingen zelf. Deze sessies worden ook door hun familie en buren bijgewoond. Meestal zijn het moeders die naar deze infomomenten komen. De sessies worden geleid door gemeenschapswerkers, allemaal vrouwelijke vluchtelingen die we hiervoor hebben opgeleid en die als het ware een link vormen tussen ons en de vluchtelingen.”
“We leggen uit welke mentale problemen zich bij kinderen kunnen voordoen, hoe deze problemen kunnen worden aangepakt, bij wie ze daarvoor terechtkunnen … We geven ook concrete tips over gepast gedrag. Zo maken we duidelijk dat geweld altijd uit den boze is of dat een hyperactief kind nood heeft aan korte boodschappen, anders begrijpt het niet wat er van hem gevraagd wordt. “Ik heb je nu al honderd keer gevraagd, maar je wil maar niet snappen dat …”, dat is bijvoorbeeld te lang. Ga meteen op het doel af: “Ik wil dat je nu naar bed gaat”. We helpen ouders de gedragingen van hun kinderen beter te begrijpen en proberen komaf te maken de schaamte die ze voelen omwille van hun kind met een handicap.”
En op school?
“Bij kinderen met autisme of het syndroom van Down gaat een van onze gemeenschapswerkers mee naar school om tips te geven aan de leerkrachten, om te zien of het kind zich goed integreert en om oplossingen te vinden voor bepaalde situaties. We proberen ook de buurt erbij te betrekken. Stel nu dat er een klein winkeltje in de straat is, dan gaan we er samen met het kind naartoe, leren we het om iets te kopen, geld te geven en wisselgeld terug te krijgen. Twee vliegen in één klap, want tegelijkertijd sensibiliseer je de winkeluitbater over de mentale problemen. Je toont dat het kind wel degelijk volwaardig deel kan uitmaken van het buurtleven en niet hoeft vernederd te worden, wat nog te vaak gebeurt.”
Naast sensibilisering biedt Handicap International ook concrete verzorging?
“Er zijn drie centra die door Handicap International worden ondersteund en waar kinderen met ernstige problemen terechtkunnen. Gemiddeld ontvangt elk centrum wekelijks dertig kinderen. In de centra werken multidisciplinaire teams, bestaande uit een psycholoog, psychiater, logopedist, kinesitherapeut, ergotherapeut, psychomotorisch therapeut en gemeenschapswerkers. Zij evalueren eerst de noden van het gezin, stellen vervolgens de prioriteiten vast en maken dan een actieplan op. Een kind met taalachterstand gaat bijvoorbeeld om de twee weken naar de logopedist. Twee keer per maand komt de gemeenschapswerker bij het gezin thuis langs om samen te oefenen.”
Deze begeleiding gebeurt dus niet enkel in centra, maar ook bij de vluchtelingen thuis?
“Inderdaad. Wanneer een kind een sessie volgt bij de therapeut, wordt deze vaak ook bijgewoond door de gemeenschapswerker, om dan thuis samen de eenvoudigste oefeningen te herhalen. Een oefening om de coördinatie van de ledematen te verbeteren, zou kunnen zijn om het kind een cirkel te laten trekken rond een object. Aan de eettafel kunnen bijvoorbeeld steevast dingen worden opgesomd die met eten te maken hebben, als oefening voor taalstimulatie. De gemeenschapswerker kan er ook een psychologische dimensie aan toevoegen door broertjes en zusjes te laten meespelen: dat kan een positief effect hebben op het zelfvertrouwen van het kind.”
“Ook de ouders worden soms uitgenodigd om mee te doen, want zo gaan ze hun kind en diens capaciteiten anders bekijken. Dat is belangrijk, want door de stoornis of handicap hebben de ouders vaak een te laag beeld van hun kind. Bovendien heeft een kind soms maandenlang dezelfde zorgen nodig, dat is vooral bij kinderen met een handicap het geval. Als dat zo is, dan moeten de ouders in staat zijn om na verloop van tijd de fakkel van de specialist over te nemen. De specialisten zorgen er dan ook voor dat ze de ouders goed op de hoogte houden over de sessies: wat hebben precies ze gedaan en waarvoor het dient.”